Voor mij is het gewoon niet weggelegd, dacht ze.
Een beetje geluk wel hoor.
Een beetje genieten.
Een beetje succes.
Een beetje mijn talenten gebruiken.
Een beetje voluit leven.
Maar niet helemaal.
Ze had veel meegemaakt.
Een rugzak vol.
En ze was al ver gekomen.
Daar was ze ongelofelijk dankbaar voor.
Er was zoveel om blij mee te zijn.
Zoveel om trots op te zijn.
En misschien was dat gewoon genoeg.
Misschien moest ze hier genoegen mee nemen.
Dat vertelde ze zichzelf.
Maar het voelde anders.
Het voelde alsof een stuk van haar nog niet mocht leven.
Alsof er nog zoveel meer mogelijk was.
Alsof ze nog veel meer te brengen had.
En ze kwamen naar haar toe.
De mensen die ze had geholpen.
Die geraakt waren door haar lessen en haar manier van zijn.
Ze moedigden haar aan.
Ze vroegen om meer.
Meer van wat zij te bieden had.
En ze wilde het.
En ze kon het.
Maar alleen als ze zichzelf meenam.
Ook dat deel van haar dat doodsbang was.
Ook dat deel van haar dat als taak had te voorkomen dat ze weer onderuit ging.
Ook dat deel van haar dat haar simpelweg wilde beschermen.
Ze nam ze allemaal mee.
Af en toe begon er een deel te sputteren.
Dan fluisterde ze zacht: lieverd, ik zie je.
Soms maakte ze een pas op de plaats.
Dan stond ze stil en luisterde aandachtig.
Ik hoor je, zei ze tegen het bange kind van binnen.
Ik begrijp je zorg, zei ze tegen de beschermer in haar.
Maar ik ben er helemaal.
En ik leef.